Marijke en Toon Hermsen werden beiden geëvacueerd
‘Met z’n allen op de vlucht, met open armen ontvangen’
Marijke Jansen en Toon Hermsen zijn 57 jaar getrouwd. Toen zij elkaar leerden kennen, wisten ze niet dat ze een geschiedenis met elkaar deelden. Beiden maakten deel uit van een gezin dat moest evacueren in de periode rond Market Garden in september 1944. Marijke kwam terecht in Friesland, Toon in Oost-Vlaanderen. “We zijn heel goed ontvangen.”
Marijke was pas een paar maanden oud toen haar familie op 18 september Arnhem moest verlaten. “Ik weet daar zelf niets van, maar heb er later wel allerlei anekdotes over gehoord.” Haar vader was bedrijfsleider bij de steenfabriek op Meinerswijk, ten zuiden van de Rijn. Ten noorden van de rivier waren de geallieerden geland in Wolfheze (17 september) en op de Ginkelse Heide (19 september). Zij trokken naar de rivier.
Tegelijkertijd waren de geallieerde legers vanuit Noord-Brabant op weg naar de Rijn. Maar hun opmars liep vertraging op. “Daardoor zaten mijn ouders midden tussen de Duitsers, het was zeer gevaarlijk. Mijn moeder vertelde dat ze een keer met mij in de kinderwagen aan het wandelen was en dat ze werd aangesproken door een Duitse soldaat. Hij keek in de kinderwagen en mijn moeder was vreselijk bang dat mij iets zou overkomen. Wat gebeurde er? Hij moest huilen. Hij had namelijk zelf ook net een baby met zijn vrouw en hij had zijn kindje nog nooit gezien omdat hij aan het front was. ”
Haar ouders vluchtten met hun gezin en het gezin van haar oom, in totaal waren ze met z’n tienen. “De hele bende ging met paard en wagen op pad, onder begeleiding van het Rode Kruis. Onderweg sliepen volwassenen op bedden van stro, ik lag in de kinderwagen. Natuurlijk had niemand veel spullen bij zich. Mijn moeder had blijkbaar een groot stuk zeep mee en ze ruilde onderweg kleine stukjes zeep voor een paar luiers.”
Na een kort verblijf in Huissen, ’s-Heerenberg en Doetinchem kwamen ze uiteindelijk terecht in Friesland, in het dorp Raard (bij Dokkum). Hier werden veel evacués opgevangen. “Er zaten meer vluchtelingen dan er mensen woonden. De opvang gebeurde niet altijd uit vrije wil, maar we werden met liefde ontvangen. We hebben ondanks de Hongerwinter voldoende te eten gehad en het allerbelangrijkste: het was er veilig. De oudere man die er woonde gaf ons het hele huis ter beschikking en nam zelf een kamer in zijn eigen huis. Mijn moeder hield de boel schoon, de oudere kinderen gingen naar school. Van de oorlog merkten we daar niet veel. Hoewel mijn ouders nooit veel gesproken hebben over die periode, keken ze er goed op terug.”
Toon, toen vijf jaar, woonde met zijn familie in het Nijmeegse Willemskwartier. “Een gezin met zeven jonge kinderen in een stad waar de bommen en granaten vielen. Op 22 februari 1944 hadden we vanuit ons huis in de verte de binnenstad zien branden na het bombardement. In september 1944 werd Nijmegen bevrijd, maar de stad lag nog maandenlang in de frontlinie.”
De ouders van Toon vonden het veel te gevaarlijk in de stad en besloten Nijmegen te ontvluchten. “Eerst gingen we naar Wijchen, maar dat werd overspoeld door evacués. Daarom gingen we verder naar Berghem. Even was er sprake van dat we naar Zuid-Frankrijk zouden vertrekken. Maar hoe dan? Dat hele eind konden we natuurlijk niet lopen. Het evacuatiecomité besloot vervolgens dat we met een groep naar Geraardsbergen in Oost-Vlaanderen zouden gaan. Ons gezin kwam terecht in een boerderij bij een aardig echtpaar. Mijn ouders waren zeer inschikkelijke mensen, dus het klikte al gauw. Mijn jongste broer werd na de oorlog geboren en is vernoemd naar de mensen die ons daar hebben opgevangen.”
Er zaten veel mensen uit de buurt van Nijmegen en de Betuwe in de omgeving van Geraardsbergen. “Ik geloof dat mijn ouders via een krantje op de hoogte werden gehouden van de ontwikkelingen in Nederland”, vertelt Toon. “Ik heb zelf nooit zo’n krantje gezien, ik ben benieuwd wat daarin heeft gestaan.”
De families van Toon en Marijke hadden het goed op de plek waar ze terechtkwamen. Toch was vluchten van huis en haard een heftige gebeurtenis. Nog altijd als Toon en Marijke beelden van oorlog voorbij zien komen, denken ze hieraan terug. Toon: “Het is heel erg om weg te moeten en alles achter te laten, maar je wilt een veilige plek. Toen wij moesten evacueren was het einde van de oorlog in zicht. Maar dat is voor veel vluchtelingen, zoals bijvoorbeeld uit Oekraïne, lang niet zeker.”
Marijke ging met haar familie in juni 1945 terug naar Arnhem. “Toen we thuiskwamen was ons hele huis leeggeplunderd. Wel stonden er dingen die nooit van ons waren geweest. Die zijn misschien geruild voor andere spullen in huis. Mijn ouders moesten alles opnieuw opbouwen, maar daar heb ik nooit iets over gehoord. Het was gewoon zo.”
Ook de ouders van Toon en hun kinderen keerden na de bevrijding terug naar huis. Behalve het jongste broertje Kees. Toon: “Het echtpaar waar we ingekwartierd waren had zelf geen kinderen. Zij wilden onze Kees graag houden. Een paar weken later heeft mijn vader hem toch maar opgehaald.”
In hun huis in Nijmegen was niets weggehaald. “De suikerpot stond nog op tafel, precies zoals we die in alle haast achter hadden gelaten. Maar er was veel verdriet. De broer van mijn moeder is in de periode dat wij in België waren omgekomen door een splinterbom”, vertelt Toon.
Zijn ouders hebben nooit veel over de oorlog of hun verblijf in Geraardsbergen verteld. Jaren later is hijzelf nog eens teruggegaan. “Het zag er heel anders uit dan in mijn herinneringen. Blijkbaar creëer je in je hoofd een eigen werkelijkheid. Achteraf is het jammer dat ik er niet meer met mijn ouders over heb gesproken.” Marijke herkent dat. “Het is belangrijk om die verhalen te blijven herinneren. Zodat onze kinderen en kleinkinderen ook weten hoe het was om te vluchten en goed opgevangen te worden.”
Regio Arnhem/Nijmegen zwaar getroffen
Met de operatie Market Garden in september 1944 kwam de regio Arnhem/Nijmegen in de frontlinie te liggen. Er vielen duizenden doden en gewonden. In Arnhem en omgeving moesten meer dan 100.000 mensen evacueren, in Groesbeek en omliggende plaatsen bijna 30.000, in de Betuwe eveneens zo’n 30.000 mensen. Steden als Arnhem, Nijmegen en Tiel werden zwaar beschadigd, maar ook de dorpen in de omgeving. Tienduizenden woningen en gebouwen werden verwoest.
Het gebied bleef onder vuur liggen tot de bevrijding in april/mei 1945. Veel evacués konden pas in de zomer van 1945 terugkeren naar huis.
Het Nederlandse Rode Kruis becijferde na de oorlog dat Nederland op een bevolking van 9 miljoen inwoners 900.000 oorlogsslachtoffers telde. In Gelderland ging het om 300.000 van de 950.000 inwoners. De definitie die het Rode Kruis hanteerde voor ‘oorlogsslachtoffers’: personen die het grootste deel van hun bezittingen hadden verloren en in zeer behoeftige omstandigheden verkeerden.